Art. 2: a) inwerkingtreding: 13/11/2020 (art. 3: "de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt"); b) uitwerking: 01/10/2020 (datum afgeleid uit het artikel zelf) Art. 4 tot 8: 14/10/2020 (art. 9) Art. 10: 23/11/2020 (10de dag na bekendmaking) Art. 11 tot 15 (hoofdstuk 5): tijdelijke bepalingen die in werking treden op 13/11/2020 (art. 16, eerste lid: "de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt") en die buiten werking treden op 01/07/2021 (art. 16, eerste lid) maar de Koning "kan, na overleg in de Ministerraad, de werking van dit hoofdstuk voor maximaal 6 maanden verlengen" (art. 16, tweede lid). Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding verlengd tot 01/10/2021 (KB 20/06/2021, art. 1). Daarna is de buitenwerkingtreding door de wetgever zelf vastgesteld op 01/07/2022 (art. 16, eerste lid, zoals dit artikel door art. 2 van de de W 23/12/2021 is vervangen) maar de Koning "kan, na overleg in de Ministerraad, de werking van dit hoofdstuk voor maximaal 6 maanden verlengen" (art. 16, tweede lid, zoals dit artikel door artikel 2 van de W 23/12/2021 is vervangen). Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding verlengd tot 01/01/2023 (KB 26/06/2022, art. 1). Bij W 13/12/2022 werd art. 16 opnieuw gewijzigd: het jaartal "2023" i.p.v. "2022" en kan de Koning "de werking van dit hoofdstuk voor telkens 6 maanden verlengen tot uiterlijk 31/12/2025". Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding (art. 11 tot 16) verlengd tot 01/01/2024 (KB 22/06/2023, BS 28/06/2023) Art. 17 en 18 (hoofdstuk 6): tijdelijke bepalingen die in werking treden op 13/11/2020 (art. 19, eerste lid: "de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt") en die buiten werking treden op 01/07/2021 (art. 19, eerste lid) maar de Koning "kan, na overleg in de Ministerraad, de werking van dit hoofdstuk voor maximaal 6 maanden verlengen" (art. 19, tweede lid). Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding verlengd tot 01/01/2022 (KB 20/06/2021, art. 2). Daarna is de buitenwerkingtreding door de wetgever zelf vastgesteld op 01/07/2022 (art. 19, eerste lid, zoals dit artikel door art. 4 van de W 23/12/2021 is vervangen) maar de Koning "kan, na overleg in de Ministerraad, de werking van dit hoofdstuk voor maximaal 6 maanden verlengen" (art. 19, tweede lid, zoals dit artikel door art. 4 van de W 23/12/2021 is vervangen). Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding verlengd tot 01/01/2023 (KB 26/06/2022, art. 2). Bij W 13/12/2022 werd art. 19 opnieuw gewijzigd: het jaartal "2023" i.p.v. "2022" en kan de Koning "de werking van dit hoofdstuk voor telkens 6 maanden verlengen tot uiterlijk 31/12/2025". Art. 20 en 21 (hoofdstuk 7) (hoofdstuk en artikel ingevoegd door de artikelen 5 en 6 van de W 23/12/2021): tijdelijke bepaling die werking heeft met ingang van 30/09/2021 (W 23/12/2021, art. 9, eerste lid) en die buiten werking treedt op 01/07/2022 (W 23/12/2021, art. 9, eerste lid) maar "De Koning kan, na overleg in de Ministerraad, de werking van hoofdstuk 7 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregels ingevolge de COVID-19-pandemie voor maximaal 6 maanden verlengen." (W 23/12/2021, art. 9, tweede lid). Ter uitvoering van deze machtiging wordt de buitenwerkingtreding verlengd tot 01/01/2023 (KB 26/06/2022, art. 3). Nieuw art. 21: "Dit hoofdstuk treedt buiten werking op 01/07/2023. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de werking van dit hoofdstuk voor telkens zes maanden verlengen tot uiterlijk 31/12/2025.”